Bij opa en oma van Weijen stonden meerdere boekjes van Toon Hermans in de kast. Een daarvan was Overdrijvende Wolkenvelden. Ik zie nog de kaft voor me, met milde wolkjes die voorbij dreven in een zomerlucht. Als ik het me goed herinner stond er een verhaaltje in het boek waarin de grap was dat wolkenvelden zich behoorlijk kunnen aanstellen en in die zin overdrijven.
Gisteren waren de wolken ook aan het overdrijven. Toen ik uit mijn werk kwam, riep een collega of ik van plan was om in de regen te lopen. Dat is haar manier om te vragen of ik een lift wil. Heel lief, maar ik was niet onderweg naar huis (waar zij vlak bij woont). Ik was onderweg naar Dubbeldam, de mooiste, groenste wijk van Dordrecht. Regen lijkt daar niet te vallen. Er stond alleen een straffe wind, die de geel wordende bladeren lostrok uit de populieren. De wind blies recht tegen mij aan. Heerlijk. Ik weersta de wind en voel me dan heel sterk.
Ik liep verder, door die prachtige wijk, en bewonderde herfsttuinen, met paarse dahlia’s die schreeuwden om aandacht, die alleen maar harder leken te blinken in de schaduwen van de overdrijvende wolkenvelden, die steeds meer haast hadden. Toen ik bijna bij de mensen uit de kerk was bij wie ik zou eten, liep ik langs een appartementencomplex. Precies toen ik passeerde racete de wind langs alle brievenbussen, die lachend klepperden.
Tijd voor een warme maaltijd: kalkoen en aardappels en spinazie, met een frisse salade om te negeren dat het bijna herfst is. Vanaf de tafel keek ik uit op de tuin van mijn gastvrouw. Struiken en bomen waaiden steeds maar opzij, bladeren waren zilver in het licht van de zon die zich tussen de overdrijvende wolkenvelden stortte. Ik dacht aan de orkanen Harvey en Irma, met die onschuldige namen die zoveel ellende veroorzaakten. Ik was dankbaar dat we in Nederland geen orkanen hebben.
Na de maaltijd rijden we naar de kerk. Het is kringavond en we praten over Jesaja 40, waarin God zo groot is, en wij zo klein: ‘Zie, volken zijn als een druppel aan een emmer en als een stofje aan een weegschaal.’ En toch is Hij zo begaan: ‘Wie de Here verwachten putten nieuwe kracht; zij varen op met vleugels als arenden; zij lopen, maar worden niet moe; zij wandelen, maar worden niet mat.’
Af en toe kijk ik naar buiten. Het is inmiddels donker – oh, septemberavonden, waarin de zon niet meer schijnt. In het licht van lantaarnpalen zie ik striemende regen. De overdrijvende wolkenvelden beginnen nu echt te overdrijven. Of ik drijf straks. Het is een kwartier lopen naar huis, maar dat kan in de verkeerde omstandigheden erg lang zijn. Vlak voordat we klaar zijngaan, zie ik een bliksemflits.
Als ik naar buiten stap ben ik aangenaam verrast: ‘Het is droog!’ roep ik, enthousiaster – en harder – dan ik bedoeld had. Met mijn dichte paraplu in de hand praat ik nog even met iemand die nieuw is in de kring en me erg bekend voorkomt. Nadat ik heb ontdekt waarvan ik haar ken, loop ik naar huis. Het onweer wordt heviger. Flitsen maken littekens in de zwarte lucht. Maar het is nog steeds droog.
Dan begint het te hozen. De overdrijvende wolkenvelden overdrijven het nu echt: ze drijven al hun water af. De bliksem flitst, bijna onmiddellijk daarna knalt de donder. Nooit ben ik bang voor onweer, maar nu loop ik buiten en ben ik opeens heel klein – ik kan me Jesaja 40 een stuk beter voorstellen, vooral dat stuk over hoe klein ik ben. Harder loop ik, snel naar huis. Mijn paraplu wordt bijna uit mijn handen getrokken. Ik probeer me voor te stellen wat mensen meemaken bij wie een orkaan overdrijft, maar dit is misschien niet het juiste moment.
Dan ben ik thuis. Mijn broek en schoenen zijn doorweekt, maar ik zit droog. Licht aan, veilig licht. Buiten raast het onweer verder, en het zakt niet af. Meer dan een uur gaat het door. Af en toe rinkelen mijn ruiten. Ik schuif aan tafel, bestudeer mijn Japanse lesboek, en probeer mijn angst niet te overdrijven, of juist te laten overdrijven.