Als ik uit het werk kom, wandel ik over een fietspad waarvan sommige plekken gesmolten zijn. Ik kom langs bramenstruiken die in juli al bramen hebben, een maand te vroeg en veel te klein. Ik zie veel dor gras. En ik zie… een boom langs de stoep. Ik knipper met mijn ogen. Ik loop hier iedere werkdag. Ik kan dit niet gemist hebben. Is de hitte mij in de bol geslagen?
Het is geen grote boom. Maar toch: een populier heeft zich tussen de stenen langs de stoep genesteld en zijn groeiende kruin is al bijna een halve meter hoog. Ik ben onder de indruk: de droogste zomer in meer dan veertig jaar en deze populier vindt dat hij wel wat stenen opzij kan duwen om een plekje te creëren voor zichzelf.
Ik maak een foto van deze populier met pit. Daarna loop ik met een glimlach door. Maar ik glimlach niet lang. Ten eerste: hoe is het mogelijk dat die boom daar gegroeid is zonder dat het mij ooit is opgevallen? Zo klein is hij nou ook weer niet meer… En ten tweede: het is onmogelijk dat deze populier het gaat redden. De mensen van het gemeentegroen komen terug van vakantie en dan… Ik huiver bij beelden van uitgerukte populierenstammetjes. Ik hoor blaadjes schreeuwen. Ik zie groen bloed over de stoepen stromen.
Oké, ik heb misschien een te levendige fantasie – dat kán. Maar het is toch geweldig dat in de droogste zomer in veertig jaar zo’n populier gewoon stug groeit? Leve de natuur! Dat moeten we stimuleren! Baas over eigen populier (hoewel het natuurlijk niet “mijn” populier is)! Ik slaap slecht die nacht. Het kan door de hitte komen, en door het feit dat ik als ik denk aan beweging ik al zweet. Ik ben door mijn rug gegaan, dus bewegen is toch al geen feestje. Maar goed, ík denk dat het komt door de populier. Hoe ga ik die redden?!
De volgende dag ga ik al vroeg weer naar het werk. Met mijn zere rug is stevig doorlopen de enige optie. Als ik het rustig aandoe voel ik nog beter dat ik pijn heb. Maar toch houd ik stil als ik bij mijn populier kom. Verdraaid. Er is nog een populier door de stoep aan het groeien. Hij is nog niet zo groot als degene die ik gisteren zag, maar het is toch een flink takje dat zich daar opricht. Weer denk ik: hoe kan ik het gemist hebben?
Haastig loop ik door. De grote populieren ruisen. Het klinkt alsof ze fluisteren: ‘Red onze kinderen! Red onze kinderen!’ Oké, oké, ik heb natuurlijk echt een levendige fantasie. Maar ik vraag me toch af wat ik kan doen. Sit-in actie? Spandoeken? Landelijk de aandacht vragen? ‘Ook populieren hebben rechten!’ ‘Wie het kleine niet eert is het grote niet weerd: red een populier.’ Maar een populier is natuurlijk niet echt klein. Slecht voorbeeld.
Het lukt me die dag op het werk niet om me te concentreren. Het kan door de warmte komen (man, wat is het warm). Het kan door de rugpijn komen (alleen met heel veel pillen op, heb ik niet heel veel pijn). Maar ik denk dat het door die populieren komt. ‘Stomme populieren,’ denk ik, alsof het hun schuld is dat de mannen van het groen ze zullen doden. Hadden die zaadjes niet wat beter gemikt kunnen worden? Waarom precies op zo’n stoep? Stom gedoe.
Als ik ’s middags naar huis ga ruisen de populieren moedeloos. Ik houd me voor dat dat komt omdat het sinds april nauwelijks geregend heeft: ondanks dat het nog maar eind juli is liggen er vele gele bladen op de stoep en het fietspad. Dan denk ik hoe bijzonder het is dat al die populieren het volhouden in de hitte. Geen afkoelende douche voor hen. Geen ijsje als de hitte niet meer te harden is. Ze blijven staan waar ze staan, strekken zich uit naar de zon en bieden ons schaduw. En wat geven wij daarvoor terug? Ik kijk naar de kleine populieren en naar de grote populieren en ik weet het antwoord: Helemaal niets. Wij rukken uit, en we vinden het nog normaal ook.