Een aantal maanden geleden kocht ik vier sierasperges. Sierasperges zijn een beetje ouderwetse planten, maar ik krijg er een huiselijk gevoel van – misschien omdát ze ouderwets zijn. Maar het huiselijke gevoel begint in mijn logeerkamer te wijken. De sierasperge die daar leeft heeft besloten om voor hulk te gaan spelen.
Eigenlijk wilde ik maar twee sierasperges kopen, maar toen ik in het tuincentrum was, zagen ze er erg klein uit. Ik dacht dat ik er twee nodig had voor één pot. Dat bleek bij thuiskomst een misrekening, zodat ik op zoek moest naar ruimte voor mijn planten. Eentje kwam op een plek die te donker was en redde ik net voordat hij bruin was. Hij herstelt nog. Eentje staat in de keuken en vergroeit daar met de luxaflex. De derde staat op de boekenkast en groeit naar beneden, precies zoals ik hoopte.
Maar die vierde… die staat in de logeerkamer, met uitzicht op het noorden. Misschien vindt hij het er te donker en is hij op zoek naar licht. De laatste paar weken schieten er tentakels op uit de plant. In het begin dacht ik: ‘Mooi, nieuwe takjes!’ Nu denk ik: ‘Lieve help, hij neemt mijn huis over.’
De tentakels hebben de deur naar mijn balkon bereikt. Ik gun een plant zijn groei – ik juich het zelfs toe – maar ik begin me wel af te vragen of ik dit jaar op mijn balkon zal kunnen zitten. Misschien zal de plant de weg versperren. Ik vraag me ook af of andere takken ruzie met elkaar hebben: ze wringen zich om elkaar heen alsof ze eisen dat de een de ander ondersteunt.
Gisteravond ging ik even bij de sierasperge staan. Als ik mijn tanden poets kan ik nooit in de badkamer blijven. Ik loop rond, meestal naar de logeerkamer, waar ik uitkijk over het water (ik vraag me af hoe lang ik dat kan blijven doen; misschien is straks het raam dichtgegroeid). Ik kijk naar de sierasperge, verbaas me er weer over hoe groot hij wordt, en vraag me af hoe ik hem duidelijk kan maken dat hij het niet moet overdrijven.
‘Ik heb je gehoord hoor,’ zegt de sierasperge. Ik weet niet precies hoe hij praat en hoe ik hem hoor. Het lijkt of de tentakels een klein beetje wiegen in wind die er niet is in een dichte kamer. De stem die ik hoor is luchtig, ijl en niet onvriendelijk.
Ik kijk naar de fijne, naaldvormige blaadjes van de asperge, de blaadjes die mij zo’n huiselijk gevoel geven. Als alle tentakels deze blaadjes zullen vormen, zich zullen uitspreiden zoals ze bedoeld zijn, dan… heb ik een erg grote plant en weinig ruimte, maar komt er ook veel nieuwe schoonheid in mijn huis.
‘Nou,’ zegt de plant, heel neutraal. ‘Wat denk je? Moet ik me aanpassen, iel en smal worden? Of mag ik zo groot worden als ik kan zijn?’
Ik geef nog steeds geen antwoord. Op de een of andere manier lijken de vragen van de sierasperge uiterst betekenisvol, alsof hij een filosoof of een theoloog is. Maar dat is hij natuurlijk niet. Ik heb hem als een klein plantje in het tuincentrum gekocht.
‘Schijnbaar klein plantje,’ corrigeert de sierasperge. ‘Toen je thuiskwam realiseerde je je dat je een grotere pot nodig had dan je had gedacht. Je hebt me in een heel grote pot gezet en die probeer ik te vullen. Dat is toch goed?’
‘Maar ik heb ook een grote pot nodig,’ roep ik. En haastig erachteraan: ‘Oké, dat klinkt raar als je het over een mens hebt. Ik bedoel dat ik ook ruimte nodig heb. Jij moet niet de hele kamer vullen.’
‘Dat doe ik niet. En dit is de logeerkamer. Stel je maar voor dat ik hier logeer.’
‘Eigenlijk is dit mijn werkkamer. Hier schrijf ik. Dat is het belangrijkste wat ik doe. Of misschien niet het belangrijkste, maar het vóélt als het belangrijkste.’
‘En als je dan even geen inspiratie hebt, kijk je naar mij. Dan zie je hoe mooi en groot je kunt zijn.’
‘Groot? Ik wil afvallen!’
De sierasperge is even stil. ‘Dan zie je hoe mooi en groot je kunt zijn,’ herhaalt de sierasperge. Hij ruist heel zacht, en ik zwijg.