Op maandag 26 augustus arriveer ik in Tokio. Na anderhalve dag reizen ben ik draaierig van het slaaptekort. Tokio is groot en overweldigend, broeierig warm en vol wolkenkrabbers die groter zijn dan alles wat ik ooit gezien heb. ’s Avonds sta ik in Shibuya, een wijk waar veel jongeren komen. Met duizenden van hen steek ik het beroemde kruispunt over, dat figureert in films en series, omgeven door het licht van ontelbare neonreclames, terwijl de temperatuur ook na zonsondergang tegen de dertig graden is. Even vraag ik me af waarom ik ooit heb besloten dat ik op vakantie wilde naar Japan. Maar de volgende dag tref ik een compleet ander Tokio aan – een Tokio dat heel stil is.
Met ons reisgezelschap lopen we op dinsdag tijdens het spitsuur over straat. Er zijn weer duizenden mensen om ons heen, maar dit keer geen jongeren. Het zijn de “salary men” (and women) van Japan, op weg naar hun werk. Bijna alle mannen dragen een wit shirt en een zwarte broek. De vrouwen dragen pakjes in lichte kleuren, elegant maar onopvallend. En iedereen zwijgt. Het is ongelooflijk: het is superdruk op straat, maar je kunt de cicaden horen zingen. Het meeste lawaai komt van een passerende auto.
Wat later sta ik in een metrostation. Met honderden tegelijk, in stromen die nooit schijnen te stoppen, komen er mensen de trappen op uit de diepte. Nog steeds is het stil. Het lijkt wel of niemand elkaar gedag zegt in Tokio, of dat als ze dat wel doen, ze daar een heimelijk ritueel voor hebben dat westerlingen ontgaat. Ook loopt niemand tegen elkaar aan. De Japanners lijken allemaal eilanden te zijn. Ze zijn teruggetrokken in zichzelf of anders gefixeerd op hun telefoon: ze hebben het vermogen om al lopend daar al hun aandacht aan te geven maar toch botsingen te vermijden. Ook in de metro richten ze zich op die telefoon en blijven ze zich tegelijk bewust van wat er om hen heen gebeurt: bij iedere onverwachte schok slagen ze erin op tijd de handgrepen vast te pakken terwijl ik haast omval. En ook in de metro wordt er bijna niet gesproken. Een man die met zijn kleuterzoon instapt lijkt zich te generen voor het geluid dat het jochie maakt terwijl hij zijn vaders kin probeert te grijpen.
Telefoons hoor je ook bijna niet in de metro of in de trein. Via de luidspreker en via borden worden we gewaarschuwd dat die telefoons op stil dienen te staan. Op de stations wordt in het Engels omgeroepen dat we in twee lijnen horen te wachten. Iedereen houdt zich daar keurig aan. Bij elke stop krijgen de mensen die uitstappen alle ruimte om naar buiten te gaan, voordat de instappers haastig maar geordend hun plekje opzoeken. Ik laat me vertellen dat de Japanners er alles aan doen om elkaar niet tot last te zijn. En dat is niet zo raar: Japan is een stuk groter dan Nederland, maar het gebied dat geschikt is voor bewoning is maar twee maal zo groot als wat wij tot onze beschikking hebben. Daar moeten dan 120 miljoen Japanners op leven, tegen 16 miljoen Nederlanders. Het idee is bijna beklemmend.
Later die dinsdag sta ik op de 45e verdieping van het Tokyo Government Building. Over heel de etage zijn kolossale ramen die je een panorama uitzicht geven over de grootste stad die ik ooit heb gezien. Gebouwen die op de begane grond hoog leken worden tot legosteentjes naast wolkenkrabbers van duizelingwekkend formaat. Hoe ingespannen ik ook tuur, ik zie geen einde aan de stad. Heel in de verte zie ik wazig Mount Fuji, en het lijkt wel of Tokio tot aan de voet van de berg reikt en daar voorbij verdergaat. In deze stad, of eigenlijk in deze 23 aan elkaar gegroeide steden, wonen dertig miljoen mensen.
In de dagen die volgen zie ik steeds meer van de bewoners van Tokio. Hun stilte en hun structuur werkt me soms op mijn zenuwen, maar ’s avonds zie ik ze ontspannen, als het werk voorbij is. Gewoon op straat en in restaurants zie ik ook hun vriendelijkheid, in hun pogingen me te verstaan en me te helpen. Waar maak je het mee dat als je staat te dubben over welke metrolijn je moet nemen naar het Keizerlijk Paleis, mensen je komen vragen waar je heen moet? Waar maak je het mee dat mensen vijf minuten met je mee wandelen om je bij het juiste perron te brengen? Als ik weer eens mijn oor te luisteren leg bij iemand die veel meer weet van Japan dan ik, hoor ik dat Japanners verlegen zijn, bang om dingen fout te doen en uitgelachen te worden. Ik geloof het. Langzaam begin ik te houden van de stad en zijn bewoners. Rationeel weet ik dat ik als ik lang tussen de Japanners zou leven, ik dol zou worden van alle regeltjes, maar tegelijkertijd doet het zeer als we Tokio verlaten. Ik zou het veel beter willen leren kennen.
Ja, geweldig weer! Dank je wel Els, ga zo door!