Op het moment dat ik dit schrijf ben ik nog geen drie hele dagen in Zuid-Afrika. En ik heb het gevoel dat ik hard toe ben aan vakantie.
Ik landde maandagavond laat, na de nodige vertraging en turbulentie. Maar de echte turbulentie moest nog beginnen. Eerst is het wennen aan het appartement dat ik tot mijn beschikking heb: voor de deuropening zitten tralies en ook voor het raam. Mijn gastvrouw waarschuwt me om nietemin niets te dicht in de buurt van het raam te laten liggen.
Dinsdagmorgen zit ik moe in de auto. Ik probeer te wennen aan linksrijdend, druk verkeer, waarvan ik de indruk heb dat het een logica volgt, maar wel eentje die ik nog niet begrijp. Langs de weg beginnen jacarancabomen te bloeien, in prachtig paars. Het gras is dor, de huizen luxeus en de hekken eromheen hoog en intimiderend.
Langs de weg zie ik veel zwarte mensen te voet op weg. Sommige hollen, anderen lopen traag en gracieus. Tussen de auto’s door, bij verkeerslichten, lopen ook mensen, bedelend of reclamefolders uitdelend waarvan ik niet de indruk heb dat iemand ze aanpakt. Achterin open pick-up trucks zitten zwarte mannen, op weg naar hun werk. Hun blikken zijn ver weg, hun ogen ondoorgrondelijk. Overal zijn er ook standjes van wat voor mij prullaria zijn. Ik zie een vrouw met een kleuter onder een parasol bezems verkopen. Anderen leunen in de zon tegen die hoge muren. Dat van die zon klinkt misschien aangenaam. Maar niet als je op zand zit, zonder beschutting, tussen het afval van anderen.
Woensdag wordt het nog turbulenter. We gaan naar Mamelodi, een township van Pretoria met meer dan twee miljoen mensen. Onderweg zie ik een hele gemeenschap langs de weg: weer overal standjes; zelfs kappers doen hun werk naast voorbijrazende auto’s. Naarmate we dichter bij Mamelodi komen, wordt het steeds drukker. Het wordt ook steeds armoediger. Ik zie huisjes van metaal. Die kende ik tot nu toe alleen van tv. Waar wel “echte” huizen staan, zijn de hekken weer hoog.
We rijden Mamelodi in. Soms lijken de huizen op de huizen van woonwagenkampen in Nederland. Mijn gastvrouw zegt: ‘Dat betekent niet dat de bewoners het nu goed hebben, alleen dat ze ooit geld hadden. Misschien hebben ze nu niets te eten.’ Ze vertelt over een vrouw die ze ooit bezocht in Mamelodi, die lag te sterven op een matras op de grond, onder een deken bedekt met kots.
De straten worden smaller, er zijn steeds meer mensen, allemaal zwart. Ik vraag me plots af of ik medelijden heb met de armoede of dat ik me stiekem bedreigd voel tussen allemaal mensen die anders zijn dan ik. Ik zie een meisje van een jaar of zeven, in een rood schooluniform, en vraag me af of zij veilig is.
En dan rijden we Meetse a Bophelo op, wat zoiets betekent als: Stromen van levend Water. Het voelt alsof we een oase inrijden: het hoge hek sluit achter ons, er is groen gras, nette, schone huizen. Hier is de naschoolse opvang van kinderen die extra zorg nodig hebben. Al snel komen de kinderen binnen: kleine jongens, stoere jongens, een basisschoolmeisje met het postuur van een 16-jarige, kinderen die nog maar net kleuter af zijn.
Schoenen worden uitgetrapt, sokken volgen. Er wordt gespeeld. De kinderen krijgen een warme maaltijd, moeten hun tanden poetsen, krijgen de kans om nog even door te spelen. Er ontstaat een voetbalwedstrijd die spannender en leuker is dan alles in de Champions League. Bloedfanatiek gooien de spelers zich in de strijd. Een van de keepers ligt in zijn doel, blijkbaar als enige ontspannen, maar zodra de tegenstanders dichterbij komen, houdt hij iedere bal tegen. Zijn doeltrap leidt uiteindelijk tot de enige goal.
Het officiĆ«le programma begint met bidden en zingen. Zingen wordt al snel dansen, met een energie en elegantie waar ik kippenvel van krijg. Dan is het tijd voor de les en hulp bij het huiswerk van school. Ik weet dat sommige kinderen hiv hebben. En de kinderen die het niet hebben, hebben allemaal familie die het heeft. Maar ik heb steeds minder medelijden. Mijn gastvrouw zegt: ‘Ze hebben kracht, juist in de moeilijke omstandigheden. Ze zijn niet zo bezig met dromen voor de toekomst; ze zijn bezig met het nu.’
Als we teruggaan naar Pretoria, is het al donker. Langs de weg (zonder straatverlichting) doemen steeds opnieuw lopende, bijna onzichtbare mensen op. Het blijft druk, ook in het duister. Ik denk: Deze mensen zijn wel samen, niet alleen, zoals zoveel Europeanen. Mijn gastvrouw zegt: ‘Je kunt ook arm zijn als je geen vrienden hebt en alleen maar bezig bent met geld verdienen.’ Ze heeft gelijk. Maar ik voel me nog steeds turbulent. Ik ben stiekem blij dat ik de komende dagen toerist mag spelen: dat ik gebouwen of wilde dieren mag bekijken in plaats van mensen.
PS: Meer weten over Meetse a Bophelo? Klik dan hier.
Prachtig geschreven Els.
Ben heel benieuwd naar je volgende belevingen.
Voorzichtig en pas goed op jezelf.