Ik zit op mijn werkkamer en ram verwoed op mijn toetsenbord, alsof ik bang ben dat de toetsen of mijn gedachten wegvliegen als ik niet opschiet. Al bijna drie jaar werk ik aan hetzelfde boek, en ik heb eindelijk het idee dat ik begrijp waarom mijn hoofdpersonen doen wat ze doen. Het is alleen zo jammer dat ik constant word afgeleid.
De wind is – zoals bijna altijd – de grootste schuldige. De wind is in een nogal uitdagende bui vandaag. De wind buitelt over de golven van het Wantij en surft over de wolken. De wind zorgt ervoor dat die wolken constant andere kleuren krijgen. Helder wit en stormachtig blauw leiden allebei mijn aandacht af.
Er is nog een andere afleiding. Ik zie vanuit mijn kamer de voorplecht van een schip. De “Vantage” heet het, en ik blijf me afvragen wat vantage betekent. Ik ken alleen “vantage point”, wat volgens mij een uitkijkpunt is. Ik heb geen idee wat vantage dan moet zijn. Google vertelt me dat het “voordeel” betekent. Saai, maar een redelijke naam voor een schip waar geld mee verdiend moet worden. “Uitkijkpunt” vind ik een interessanter woord.
De wind zoeft langs de ruiten van de flat, rammelend, plagend, nadrukkelijk. De wind wil natuurlijk weer de aandacht vangen. En de wind heeft mijn aandacht. Ik denk aan uitkijkpunten waar ik ben geweest. Ik denk aan twee jaar geleden, toen ik in de heuvelen van Galilea was. Ik kijk weer omhoog, de eindeloze lucht in, waar de ooievaars voorbij zweefden in de wind. Ik weet weer dat God daar zo dichtbij leek. ‘Kwam dat door de wind?’ vraag ik me nu af. Is die onzichtbare beweging die vaak zo grillig lijkt eigenlijk een boodschapper uit verre landen en uit landen die we niet te voet of met een vliegtuig kunnen bereiken?
De wind blaast over de rivier. Donkergrijs water wordt lichtblauw. Hoog boven me tuurt de zon door de wolken; sterren van licht twinkelen even op het water. Ik wil mijn handen opheffen, vragen of de wind dwars door mij heen wil waaien, zodat er ook sterren in mij verschijnen en donkergrijs blauw wordt. Ik geloof dat ik buiten de wind hoor lachen, niet onvriendelijk maar ook niet mild. De wind is de wind. De wind laat zich geen karakter aanmeten.
Ik loop weg uit mijn werkkamer. Mijn personages moeten het maar even zonder mij uitzoeken – dat is ze toch al bijna drie jaar gelukt. Beneden staar ik even naar het behang van mijn bos. Dan loop ik door mijn behang heen. Ik sta tussen beuken in de lente, maar ik heb vandaag niet zo’n behoefte aan beuken in de lente. Ik loop door, met stevige pas, verder het woud in, waar naaldbomen hoog en statig naast elkaar groeien. Naaldbomen hebben nauwelijks gevoel voor humor, geloof ik. Ze zijn ernstig, gericht op wat boven hen gebeurt. In hun schaduw groeit weinig.
Ik loop verder. De vlakke grond wordt oneffen, de heuvels worden hoger en rotsiger. Ik klim en klim, totdat ik op een gure helling sta, waar soms rotsen door de aarde steken. Boven mijn hoofd groeien nog steeds dennen, grotere en hogere dennen dan ik ooit heb gezien. Ik geloof dat ik droom en wakker ben tegelijk. Ik droom vaak zonder te slapen van hoge hellingen waar alleen de natuur en ik zijn en ik niet iemand anders hoef te zijn dan ik ben.
De wind is me gevolgd. De wind is altijd en overal. De wind duwt tegen mijn kleren, waait langs mijn huid, vriendelijk en uitdagend tegelijk. En de wind waait door de hoogste toppen van de hoogste dennen. Ik luister naar de wind. Ik hoor bijna welk lied de wind zingt. Bijna zing ik dat lied ook. Bijna ben ik geen mens meer, bijna kan de wind eindelijk door me heen waaien en kan ik worden… ik weet niet wat ik moet worden.
Ik sta weer in mijn woonkamer. Ik voel me een beetje leeg. Tijd om weer te gaan schrijven, bedenk ik me. Ik kijk nog even naar buiten. Er is een groot Zwitsers cruiseschip aangemeerd. “Viking Tialfi” heet het. Ik besluit dat ik niet moet opzoeken wat “Tialfi” betekent.