Van die dagen

Ik word wakker en er zit een ijskoude wolk in mijn longen. Wolken schijnen niets te wegen, maar deze wolk is zwaar. Ik voel me benauwd en de randen van de wolk drukken tegen mijn zenuwen. Even denk ik dat ik moet huilen, hoewel ik niet zou weten waarom.

Ik heb van die dagen dat alles zwart of grauw of grijs is. Niet alleen in mijn longen, maar overal in mijzelf en ook daarbuiten. Ik ben een ochtendmens, maar op van die dagen vind ik het lastig om op te staan. Ik doe het toch. Mijn botten voelen als de botten van een bejaarde: beurs en afgeleefd. Mijn rug doet pijn en ik loop krom.

Ik vraag me af waarom ik eigenlijk leef. Maar dat kan ik me beter niet afvragen op dit soort dagen. Ik slof naar beneden. Brood uit de vriezer halen, bezoekje brengen aan het toilet, handjes wassen en yoghurt eten. Dan brood smeren, inpakken en in mijn tas doen, en naar de badkamer lopen. Dan aankleden.

Ga ik werken? Die vraag stel ik mezelf ook niet. Ik stap de deur uit en heb belachelijk veel moeite om mijn sleutels in mijn tas te stoppen. Mijn handen zijn wankel. De dag is grauw. Echt grauw, niet alleen omdat ik me zo voel. Ik zie voor het eerst sinds tijden een auto voorbijrijden die zijn lichten nog aan heeft.

Het is een uur lopen naar mijn werk. Sommige mensen vinden dat sowieso belachelijk lang. Ik geniet er gewoonlijk van. Nu niet, maar ik loop toch. Stap voor stap, vertel ik mezelf, en ik denk er niet te lang over na dat ik langzamer loop dan anders.

Ik denk er wel over na dat ik een christen schijn te zijn. Ik vraag mezelf af waarom ik dan nu niet bid. Of ik vraag me af waarom God er niet voor zorgt dat ik me minder ellendig voel. Ik vertel mezelf haastig dat dit allemaal voorbijgaat. Morgen voel ik me beter. Misschien vanmiddag al. Misschien al over vijf minuten – dat kan zo maar. Maar ik vraag me ook af waarom ik al eindeloze jaren lang steeds weer door deze zelfde cyclus van emoties ga. Als ik me dat afvraag loop ik nog langzamer.

Ik bid toch. Mijn gedachten schieten alle kanten uit en ik kan me niet lang concentreren, maar ik voel me iets beter. Ik word me ervan bewust dat het midden in de vakantietijd heerlijk rustig is op straat. Ik hoor de populieren ruisen omdat de wind al hun bladeren één voor één aanraakt. Ik vertel mezelf dat God me in ieder geval zo geschapen heeft dat ik héél erg van dat soort dingen kan genieten. Dat is fijn. Of dat ga ik weer fijn vinden. Ooit. Of over vijf minuten.

Ik loop verder, half verdoofd. De wind waait van rechts, stevig en zonder aflaten. Even stel ik me voor dat ik op een steppe loop, onderweg naar een donker woud in Rusland waar niemand is, behalve de natuur die me zal voeden. Dat is ook een fijne gedachte.

Ik ben nog een kwartier van het werk. Ik zie een kastanje waarvan de onderste takken aan één kant zijn weggezaagd. Ik heb altijd het idee dat de kastanje er daardoor naakt uitziet, alsof je rechtstreeks naar binnen kijkt. Ik stel me voor dat ik omhoog kan klimmen in die kastanje, dat ik er echt ín ben. En waarom weet ik niet, maar terwijl ik me dat voorstel lijkt de kastanje te veranderen in een hoge berg, onaangedaan in zijn ijle statigheid. Misschien ben ik weer in Rusland. “Rustland” schreef ik bijna, nogal Freudiaans.

Het laatste stukje dijk. Ik zie onkruid zich opwurmen tussen stenen. Het doet me denken aan speenkruid, het eerste kruid van de lente, het eerste stukje van een nieuw begin. En dan ben ik op het werk. Ik praat met een collega over haar aanstaande bruiloft en wat er allemaal nog moeten gebeuren in haar nieuwe huis. Ik lach met een collega die op mijn kamer de plafondplaten aan het recht leggen is. Ik word geïnterviewd over ervaringsdeskundigheid. Ik schrijf een artikel. Ik voel niets raars meer. Ik ben Els. Voor zo lang het duurt.

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *