Het is de veertigdagentijd. De lijdenstijd, om een nog heftiger woord te gebruiken. We leven vanaf de uitbundigheid van carnaval toe naar de kruisiging van Christus en zijn opstanding. Mensen gaan naar concerten met mooie maar ernstige muziek. Ze vasten: snoepen niet of kijken niet op Facebook. Ik spit intussen rotsachtige grond om. Ik graaf een gat waar het Kruis in kan staan.
‘Sorry, mijn Heer,’ mompel ik. Deze binge eater verlustigt zich met meer energie dan ooit in culinaire overdaad. Haten doe ik ook overdadig. Ik heb me nooit beter dan nu gerealiseerd hoe aangenaam dat kan zijn. Ik schaam mij er niet eens meer voor, of in ieder geval niet heel erg. Ik vind een groot stuk hout dat wel kan dienen als de verticale balk voor het Kruis. Zwetend in de Israëlische hitte, waar ook nu al de zon onbarmhartig neerstraalt, sleep ik het hout de heuvel op.
De Heer is nabij – dat is Hij altijd, wat je ook denkt of doet, en of je het nou fijn vindt dat Hij er is of niet. Ik vind het niet altijd fijn. Hij staat naast me terwijl ik moeizaam manoeuvreer met de enorme stam en splinters mijn handen in dringen. Hij draagt een spijkerbroek en een wit T-shirt en Hij vraagt of Hij me kan helpen.
‘Dit is bijna profaan,’ zeg ik. ‘De kleren die U draagt, bedoel ik.’
‘Ik pas me aan,’ zegt Hij. ‘Ik ben van alle tijden.’
Ik denk weer aan mijn haat. Ik denk ook aan mijn onverschilligheid. Ik denk eraan dat ik een hekel heb aan onbegrip, maar het zelf vaak ook moe ben om anderen te begrijpen. Ik denk eraan dat ik laatst in de supermarkt de vrouw tegenkwam die mij begeleidde toen ik was opgenomen voor mijn eetproblemen. Ik hield een vroom praatje met haar en gooide daarna mijn mandje vol met alles dat niet goed is. Op trillende benen stond ik bij de kassa, maar ik stond er wel.
Ik hef mijn hoofd op, boven op die kale Israëlische heuvel, met uitzicht over Jeruzalem. Ik wil het liefst schreeuwen en vloeken. Ik doe het niet hardop, maar misschien vanbinnen wel. Goed, de Heer staat naast me, maar wat heeft Hij ooit gedaan om me te helpen, om mijn leven te veranderen?
De Heer reikt mij de dwarsbalk aan voor het Kruis. Ik hamer het furieus op zijn plek. Hij trekt intussen zijn kleren uit. Hij is naakter dan ik me ooit heb laten zien. Even buigt Hij zich naar me toe. Hij kust me op mijn wang. ‘Ik hou zoveel van jou,’ zegt Hij.
‘Ik kruisig U,’ schreeuw ik. ‘Ik kruisig U!’
En dat doe ik. Daar hangt Hij, de Verlosser van de wereld. Ik sta op een trapje, om met maximale kracht de spijkers in zijn handen, zijn polsen, zijn armen te kunnen slaan. Ik voel zijn handen trillen, zijn spieren zich aanspannen. Het doet me niets.
‘Ik haat U,’ schreeuw ik.
‘Ja,’ zegt Hij. Niets wat ik Hem ooit vertel verrast Hem.
En dan hangt Hij daar en zegt niets meer. En ik mis Hem zo. Ik kniel neer, zou letterlijk de grond in willen zakken. Ik omklem zijn voeten. ‘O, Heer, ik hou van U,’ huil ik.
En ergens hoor ik zijn stem echoën: ‘Dat weet ik, mijn geliefde. Ik hou nog veel meer van jou.’
Ik snap het…