Waar bomen waren in het Wantijpark

De afgelopen weken heb ik niet door het Wantijpark gewandeld. De laatste keer dat ik het probeerde werd er zo drastisch gesnoeid dat het voelde alsof er messen in mijn eigen lijf werden gezet. Daarna kreeg ik griep en vervolgens had ik het druk.

Afgelopen weekend had ik een logée, maar ook met haar kwam het er niet van om door het park te lopen. Pas toen zij weer weg was, en ik mijn huis veel te stil vond, besloot ik in het park in te gaan.

Ik geloof dat ik me van tevoren al schrap zette. Toen ik de laatste keer in het park was lagen er metalen platen, zodat grote wagens over de paden konden rijden zonder dat ze die voor vijf jaar omploegden. Geen goed teken. Maar de realiteit is nog vreselijker dan ik vermoedde.

Vlak bij de ruïne van een schietbaan stonden ooit vier grote bomen, die voelden als vier eerbiedwaardige vrienden. Ze zegden mij altijd vormelijk gedag terwijl ze tegelijk plechtig hun takken naar de hemel hieven. Nu is er niet eens een ruïne van ze over. Zelfs hun stompen zijn losgerukt uit de aarde. Ik kan zonder blokkade naar de ruïne van de schietbaan kijken, en ik wil zelf op iets schieten.

Ik wankel verder. Het wordt maar erger. Er zijn vergezichten in het park die daar nooit waren en die ik helemaal niet wil zien. Overal zijn vrienden verdwenen. Ik loop langs een donker meertje, waar oude bomen zich bijna verticaal over het zwarte water bogen. Zij zijn er nog wel, maar de meest kronkelige takken zijn liefdeloos afgezaagd. Er zijn grote gaten in het hout. Ik loop haastig verder en zie narcissen, hun knopjes geknakt. Ik voel me hetzelfde.

De volgende dag ben ik weer in het park. Niet omdat ik er zin in heb. Ik ben onderweg naar een verjaardag die vlak in de buurt wordt gevierd. Ik ben chagrijnig en somber en vraag me af waarom ik eigenlijk leef en besta. Ik volg een pad waar ik bijna nooit loop, langs de randen van het park. Als daar iets veranderd is zal ik het niet zien, omdat ik het pad niet goed genoeg ken.

Terwijl ik wandel kan ik gelukkig nog wel rationeel nadenken. Ik vertel mezelf dat ik me nu ellendig voel maar dat ik me al zo vaak ellendig heb gevoeld en dat dat gevoel altijd weer overgaat. Sneller dan ik denk zal ik weer blij en vrolijk zijn.

Dan kom ik op de verjaardag en heb ik het te druk om te denken. Er zijn veel mensen die ik ken en die ik leuk vind. Ik lach en praat ook met mensen die ik veel te weinig spreek en die ik erg de moeite waard vind. Ik hoor veel dingen die ik niet wist en die interessant zijn.

De klok is de afgelopen nacht vooruit gezet; als ik terugga is het nog licht. Waarom weet ik niet, maar ik besluit toch om door het park te lopen. Al voordat ik er binnenstap voel ik dat er bijna niemand anders zal zijn. Het is het laatste uur voordat het donker wordt, en op de eerste dag met zomertijd weet bijna niemand dat dit lichte uur er is.

In het park zie ik overal duiven in bomen zitten, heel kalmpjes, alsof ze vergeten zijn dat ze gewoonlijk haastig opvliegen als ze mensen zien. Sommige doen het wel, maar plichtsmatig. Ik loop verder en zie bij de geknakte narcissen ook grote klompen narcissen die wel fier hun trompet opheffen naar het licht.

Maar vooral zie ik veel vogels. Overal zijn nesten, niet alleen van duiven, maar ook van reigers. Altijd weer moet ik een beetje lachen om die logge vogels die veel te groot lijken om hun evenwicht te bewaren in hun nesten op smalle takken.

Eenden zie ik ook, en zwanen, waterhoentjes en meerkoeten. Allemaal zwemmen ze meer ontspannen nu het duister nadert en de mensen verdwenen zijn. De eenden die op de oevers al in slaap gevallen zijn, schrikken niet op als ik voorbij kom. Ze zijn thuis, en ook voor mij begint het Wantijpark weer langzaam een beetje thuis te worden.

2 thoughts on “Waar bomen waren in het Wantijpark

  1. Goes verhaal zeg ik, gesnoeid!!! Toch heeft het zin zoals jij erover te schrijven. Je ziet toch weer dingen die je voor die tijd niet zag.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *