Wandelen in het licht

Afgelopen vrijdag had ik een afspraak met een vriendin die ik een paar jaar niet had gezien. We maakten de jaren goed door als vanouds een animatiefilm te kijken, door veel te lachen en door hapjes en drankjes tot ons te nemen die misschien niet erg gezond waren. Het werd laat en toen ik naar bed ging sliep ik weinig.

De volgende dag kom ik duf thuis. Ik zit achter mijn computer, schrijf en ben enthousiast, maar ik ben ook nog steeds duf. Dus besluit ik te gaan wandelen.

Ik loop sinds vorig jaar af en toe een rondje van bijna 15 kilometer langs de randen van Dordrecht. Het is drie uur – het kan nog voordat het te donker wordt. Eerst loop ik richting het Wantijpark. Onderweg maak ik een foto van de eerst sneeuwklokjes, die me een paar dagen geleden al zijn opgevallen. In het park laat ik de roes toe die mij soms overvalt tussen bomen, als ik zelfs de kleur van kale takken al zo mooi vind dat ik denk dat ik een fles wijn op heb.

Na het park loop ik langs het water van het Wantij. Het is er rustiger dan anders op zaterdag. Alleen mensen die fanatiek hun hond trainen lijken op pad te zijn. Ik zie een man die stokken gooit en die vervolgens van zijn hond verwacht dat hij naast de baas blijft zitten. De labrador doet het, kwispelstaartend. Verderop wil een vrouw dat haar border collies gaan zitten als er fietsers passeren. Waarom moeten ze dat alleen midden op het fietspad doen?

Op het verste punt van de tocht, als alleen nog velden me scheiden van de rivier de Merwe, zie ik een hert over de dijk springen. Minutenlang kan ik haar volgen terwijl ze zich door de velden haast. Gewoonlijk spot ik alleen herten als ik samen met Goede Vriendin wandel; ik heb de neiging om haar gelijk te appen. Maar ik loop verder en kijk naar de hemel, waar zacht licht door het vale wolkendek dringt. Het voelt even alsof God zichtbaar zou kunnen worden.

Nog steeds op de verste dijk komt een man me tegemoet, aan dezelfde kant van de weg als ik. Als ik dichterbij kom gaat hij aan de andere kant lopen. Ik zeg hem gedag. Hij kijkt me aan alsof een van ons een slang is en zegt ook iets. Ik versta het niet maar het klinkt niet vriendelijk. Zodra hij mij voorbij is gaat hij weer aan dezelfde kant lopen als ik. Ik loop verder. Vijfhonderd meter verderop loop ik langs een tegemoetkomende vrouw. Ik groet haar. De vrouw kijkt me aan en zwijgt.

Ik loop door en denken aan mensen die opeens niets meer van zich laten horen, mensen die me doodzwijgen. Ik denk aan de angst die ik dan voel dat ik “weer” wat fout heb gedaan. Dat denk ik te vaak. Maar ik vertel mezelf ook dat die tijden voorbij zijn. Ik zeg dat ik geniet van de wandeling.

Ik loop langs mijn werk en ga weer een dijk op, Dubbeldam in. Het is wat mij betreft de mooiste wijk van Dordrecht, met bijna alleen maar huizen die eruit zien alsof ze in sprookje zouden kunnen voorkomen. Huizen waarvan je denkt dat je je er thuis zou voelen.

Het begint te schemeren. Ik moet nog langs de buitenplaats Dordwijk, door een laantje met aan de ene kant bos en aan de andere kant weilanden met Schotse Hooglanders. De straatlichten floepen aan als ik er kom, maar het is niet echt donker. Het kan nog. Als ik langs Dordwijk loop, een versterkte hoeve, valt me op hoe mooi de toren is. Er staat een raampje open, waar licht op lijkt te vallen waarvan ik niet weet waar het vandaan komt.

Een stukje verder, de rondweg onderdoor, en ik ben weer in de “bewoonde wereld”. Ik loop door het Land van Valk, ga onder het spoor door en loop door de Indische buurt. In de bewoonde wereld ruik ik wiet en rijden fietsers op de stoep die verwachten dat ik opzij ga. Het is donker en mijn maag begint te rommelen. Het is goed dat ik bijna thuis ben.

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *