Ik probeer voordelen te zien aan de coronacrisis. Zo was ik de afgelopen weken iedere dag in het Wantijpark. Ik heb een relatie opgebouwd met een kastanje die ik steeds passeer. Toen ik net langskwam zag ik het begin van zijn knoppen. Nu verschijnen er al bladeren.
Al die ontwikkelingen maken me blij, dus ik stop maar eens om een foto te maken van de baby’s aan de boom. Terwijl ik daar sta word ik stil genoeg om de boom te horen spreken. Er is geen stem, geloof ik, maar er is een gedachte in mijn hoofd, milder dan mijn gedachten zijn in deze tijden van onrust en onzekerheid. In mijn hart ontluikt een blad, groen en perfect, mooier dan mijn hart is. Het lijkt of er een vriend tegen me praat, een vriend die me compleet doorziet en toch van me houdt. Dat is de manier waarop de kastanje me goedemorgen wenst.
Ik wens de kastanje ook een goede morgen, of een goede dag, of een goede lente. Ik heb de indruk dat bomen niet zo bezig zijn met dagen.
‘Dat klopt wel,’ zegt de kastanje. ‘De dagen glijden in elkaar over. Alleen de stille nachten maken wij bomen bewuster mee.’
‘Maar in de lente geniet je toch hopelijk wel wat meer dan in de winter?’ vraag ik. ‘Slapen bomen niet in de winter, om krachten te sparen in de kou en het donker?’
‘O nee,’ zegt de kastanje. ‘In de winter, als onze bladeren ons verlaten hebben, zuigen we diep vanuit de grond water en kracht op voor de lente die weer komt. En als dat seizoen gearriveerd is, versnelt ons wezen. We gebruiken alles van ons en in ons om op te bloeien, om ieder blad te laten worden wat het moet zijn. Bruine vogeltjes nestelen in mijn takken, maar ik ben te druk bezig om zelfs maar jeuk van hen te krijgen. Als ik me bewust van hen word, hebben hun achterkleinkinderen al achterkleinkinderen.’
‘Jammer,’ mompel ik. ‘Musjes zijn best leuk om naar te kijken. Ik zou het wel leuk vinden als er eentje nestelde op mijn arm.’
‘Heten ze zo?’ vraagt de kastanje. ‘En zou je het echt leuk vinden?’
Ik overpeins de laatste vraag terwijl in mijn hart dat ontluikende blad groter en groener wordt en bijna pijn doet. ‘Misschien niet,’ mompel ik. Ik denk eraan dat ik graag bewegingsvrijheid heb. Zo’n nest op je arm is vast hartstikke irritant. En piepende kuikens zijn na een half uur al niet meer aangenaam om aan te horen. Ik denk dat zelfs dat groene blad in mijn hart soms onaangenaam zou worden.
‘Je zei dat je de nachten bewuster meemaakt,’ zeg ik haastig. ‘Hoezo dan?’
‘Vanwege de hemel.’ Het lijkt of kastanje plots zoet gebeurt, alsof zijn bloesem al zichtbaar is. ‘ Zeker in deze heldere dagen.’
Ik probeer wijs te knikken. ‘Ja, het is prachtig. Die mooie kleuren in de avond, en ’s nachts zoveel sterren. Je kijkt zo hoog de hemel in.’
De geur van de kastanje wordt zoeter, sterker, nadrukkelijker. ‘Nee, de hemel kijkt in ons. Dat is niet beangstigend meer als je eraan went. Het is troostend.’
Dat prachtige blad binnenin me wordt echt hinderlijk; het prikt in mijn geweten. ‘Je weet dat je niet alleen bent, bedoel je?’ kuch ik.
‘Het is zoveel meer dan dat. Ik weet dat ik gezien en doorzien ben. Voor bomen is dat niet erg, Els. Els is ook de naam van een boom, hè?’
Ik voel me niet bepaald een boom, maar dat zag ik maar even niet. Ik zeg niets.
De kastanje zegt: ‘Een boom is nooit alleen, ook overdag niet. Wist je dat? Alle bomen zijn met elkaar verbonden.’
Ik denk even dat hij een metafysische opmerking maakt, totdat ik me realiseer dat ik daar laatst wat over gelezen hebt: als een boom het zwaar heeft sturen andere bomen via hun wortels sappen naar de boom. Het gebeurt niet alleen tussen bomen van de eigen soort, maar ook tussen verschillende soorten. Dat is weer eens wat anders dan een virus overdragen.
Nederiger dan daarvoor zeg ik de kastanje gedag. Ik loop verder, om bruine vogeltjes te bewonderen, en de laatste narcissen die nog niet verlept zijn.
Meesterlijk!
😁 Fijn dat je de kastanje met eigen ogen hebt gezien.