‘Ik vind dat je te weinig schrijft over mij.’ Dat zegt de meeuw. Hij zit een lantaarnpaal en schuifelt wat met zijn hoge poten. Hij ziet er jong uit, en een beetje asociaal.
‘Heb ik ooit beloofd dat ik iets over jou zou schrijven?’ vraag ik.
‘Nee. Heb ik dat gevraagd? Je moet het gewoon doen.’ De meeuw strekt zijn vleugels uit, maar niet alsof hij weg wil vliegen. Het lijkt er meer op dat hij gaapt.
‘Geen zin,’ zeg ik.
‘Zin maken,’ zegt hij. ‘Je schrijft te vaak over de wind of over wat je voelt. En ik weet dat je een stukje wilt schrijven over de gedachten van een theekopje – geef het maar toe.’
‘Ik geef het toe,’ zeg ik.
Even zwijgen wij. De meeuw kijkt minachtend naar mij. Ik kijk “gewoon”. Intussen vraag ik me af hoe ik in vredesnaam altijd weer in dit soort gesprekken beland.
‘Een theekopje,’ zegt de meeuw. ‘Een theekopje. Seriéús.’
‘Een theekopje dat zich tekort gedaan voelt omdat ik altijd uit een glas drink. Een móói theekopje. Met bloemetjes. Heel schattig.’
De meeuw laat ontlasting uit het daarvoor bestemde gat schieten. Het spet op straat.
‘Ik moet verder,’ zeg ik.
‘Neuh,’ zegt de meeuw. ‘Jij gaat naar mij luisteren. Ik vlieg als het stormt, en de wind krijgt geen vat op mij. Ik waai niet met de wind mee – ik ga waarheen ík wil gaan. Ik krijs en dan klink ik harder dan de wind klinkt. Hou toch eens op over die … wind.’
‘Schelden is niet nodig,’ zeg ik.
‘Jawel!’ schreeuwt de meeuw. ‘Mensen denken dat meeuwen stomme vogels zijn. Ongedierte – onkruid. Ze strooien brood voor musjes en merels, en dan balen ze als de meeuwen komen. Vliegende ratten noemen ze ons.’
‘Niet waar,’ zeg ik. ‘Dat zeggen ze over duiven.’
De meeuw strekt zijn keel, gooit zijn kop in zijn nek en krijst. Het klinkt als een kat die krols is, of als een baby die een volle broek heeft.
‘Als iets of iemand anders dan wat ik ben,’ schreeuwt de meeuw. ‘Niemand waardeert ons om wat we zijn.’
Ik zucht. ‘Het is heel erg passé om jezelf tekort gedaan te voelen. Doe er iets aan als je wilt dat dingen veranderen.’
‘Ik ben een meeuw,’ schreeuwt de meeuw. ‘Wat kan ik veranderen? Straks vind ik een mooie meisjesmeeuw en dan willen we een nest maken en dan moeten we dat doen op een vuilnisbelt. Zou jij dat willen? Dan zitten we met allemaal andere meeuwen bij elkaar en vliegen we allemaal tegelijk de lucht in als de vrachtwagens komen met hun vuil. Maar jullie mensen maken dat vuil. Jullie zijn meeuwen. Jullie zijn zo smerig als jullie vinden dat wij zijn.’
Ik kijk naar de meeuw en zwijg. De meeuw doet wat stapjes op zijn lantaarnpaal. Ik vind hem iets minder lelijk. Zijn hoge poten zijn best elegant. Zijn grote snavel is indrukwekkend.
‘Ik ben mooi,’ fluistert de meeuw. ‘Ik ben gemaakt zoals ik moet zijn. Ik kan mijn vleugels uitstrekken en vliegen. Dat kunnen mensen niet. Ik zweef op de wind, maar ik kan van koers veranderen, ook als het stormt. Heel veel mensen zouden dat willen, maar ze kunnen het niet. Ze kunnen het werkelijk niet!’ De meeuw kijkt me aan, en ik denk wanhoop te zien.
‘Neem me mee,’ zeg ik. ‘Laat me zien hoe –’
‘Nee,’ schreeuwt de meeuw. ‘Nee! Snap je het dan niet! Je mag me niet pas accepteren als je kunt ervaren wat ik ervaar. Ik wil dat jij mens bent en ik meeuw en dat het dan ook goed is. Jij gaat niet vliegen met mijn vleugels. Jij gaat niet zweven – net zoals jij niet op de vuilnisbelt hoeft te wonen. Zonder dat ik iets voor jou doe, ga jij ermee stoppen om mij lelijk te vinden. Jij gaat niet meer denken dat mijn roep een krijs is. Jij houdt ermee op om merels en musjes aardiger te vinden.’
Ik zwijg weer. Ik denk na, over wat de meeuw zegt en over wat ik kan doen. Dan kijk ik op naar de lantaarnpaal. ‘Sorry,’ zeg ik, ‘maar –’
De meeuw krijst en vliegt de hemel in.
Ja, het zijn krijssers en schijters en rovers. Als je ziet zitten met hun gele snavels denk je aan een horrorfilm. Maar zij hebben een minderwaardigheids gevoel. Zij moeten zich verdedigen en lief gevonden voelen. Goed verhaal Els.