Wat de muis ervan vond

In mei zijn bomen het weelderigst. Hun bladeren zijn groot, maar nog zo nieuw en fris dat de bomen er uitbundig mee pronken. Hun bladerdak is – of lijkt – breder dan in de zomer, als het groen donker en normaal is geworden. Onder de bomen wuift of juicht het gras. De boterbloemen glanzen mooier dan ieder boeket bij de bloemist.

De hernieuwde levendigheid van de natuur zorgt helaas wel voor enige zaken waar ik niet blij van word. Als ik op een zonnige middag naar huis loop en net bedenk dat het leven prachtig is, zie ik op de Oudendijk een kat waarvan ik even denk dat hij een sprongetje van vreugde maakt. Dan komt mijn menselijk realisme terug. De kat holt de dijk over en voor hem uit holt een zwart miniwezentje.

Ik loop verder, in de richting van de kat, en zet me schrap voor wat ik zal zien. Het moment dat de kat net de muis bespringt? Of nog erger: de kat al aan de maaltijd?

Maar het gaat anders: kat en muis zijn in gesprek, of kijken elkaar in ieder geval rustig aan. Dan trippelt de muis weg, in de richting van hoog gras bij een kastanjeboom. Ik hoop dat ze onzichtbaar wordt voordat de kat zich zijn normale gedrag herinnert en loop intussen haastig verder. Ik hoef de uitkomst niet te weten. Ik kom op een stukje dijk waar lindes staan. Genieten.

Dan trippelt er wat naast me. Eén van mijn oren werkt niet meer zo goed, maar ik hoor toch duidelijk voetstapjes op het asfalt. ‘Ben je blij voor mij?’ piept de muis. Vanaf mijn grote hoogte zie ik haar oogjes nog net glanzen.

Ik zeg niets. Ik loop door. Ik praat niet met muizen, ook niet in mijn gedachten. Daar krijg je – juist, je had het al geraden – muizenissen van.

‘Jij hielp mij niet, maar ik vond het toch leuk dat je bezorgd om me was,’ roept de muis naar mij omhoog. ‘Wij wilde dieren zijn meestal alleen bezorgd om onze eigen familie. Ben jij stiekem een muis?’

Ik kijk de dijk af, naar een veld waar paarden en pony’s onbekommerd grazen. De zon schijnt op hen.

‘Ja, hè?’ piept de muis. ‘Toch? Nou?’

‘Ga nu maar naar je hol. En kijk uit met katten.’

Even is het stil. Geen gepiep, geen getrippel. Dan jeukt mijn enkel plots. Bijna schud ik met mijn been, maar ik realiseer me nog net of tijd dat ik dat niet moet doen. De muis holt over mij heen omhoog. Even later zit ze op mijn schouder. ‘Mooi uitzicht!’ piept ze verzaligd.

‘Heb je geen jongen waar je voor moet zorgen?’ Ik probeer mijn schouder stil te houden, maar de kleine pootjes van de muis kietelen mijn huid, of misschien zijn het de vlooien die ze vast bij zich draagt. ‘Als je te lang bij me blijft, is het een enorm eind teruglopen.’

De muis is even stil. Dan kruipt ze dichter bij mijn (goede) oor. ‘Jij bent toch geen muis. Jij denkt heel veel na.’

Ik zucht en zwijg. De muis zucht ook, maar dan alsof ze zonnestraaltjes uitademt.

‘Serieus,’ zeg ik. ‘Je bent klein, en je –’

De muis knabbelt aan mijn oor – liefdevol, denk ik. ‘Maak je niet dik.’ Ze piept weer een paar keer, en de zonnestralen kriebelen in mijn gehoorgang.

‘Niet grappig.’ Ik schud een beetje met mijn schouder.

‘Dat was geen commentaar op jou.’ De muis knabbelt wat verder; ik voel rillingen tot in het kleinste kootje van mijn kleinste teen. ‘Jij denkt echt te veel na, hoor. Geniet gewoon van de zon, en van de bomen en van –’

‘Dat deed ik. Totdat jij kwam. En nadenken is goed. Zo zorgen mensen ervoor dat ze niet door beesten worden opgegeten. Denk daar maar eens over na.’

Misschien doet de muis dat: het is even heel stil. Ik voel zelfs niets kriebelen. Ik denk ook na. Ik voel me plots schuldig over mijn onaardige woorden. Maar ik schud mijn schuldgevoel van me af. Ik kijk niet eens om om te zien of de muis wel goed landt. Ik loop snel verder. En toch denk ik – ondanks mijn slechte oor – dat ik een iel stemmetje hoor roepen: ‘Wat kattig van je!’

2 thoughts on “Wat de muis ervan vond

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *