Ik schrik wakker: er staat iemand tegen het raam te tikken. Angst tikt tegen mijn hart. De “iemand” schijnt met een zaklantaarn naar binnen, of zo lijkt het. ‘Onweer,’ vertel ik mijn razende hart. ‘Niets aan de hand.’ Dan denk ik aan de filmopnames waar ik de komende dag bij ben. Buitenopnames. Ik hoop dat het slechte weer niet doorzet.
Als ik ’s morgens opsta zie ik dat de Merwede glad is. De paar schepen die al varen, glijden óver het water in plaats van erdoor. Als ik buiten kom lijkt de hele wereld blauw. Water en lucht gaan in elkaar over en ook alle gebouwen lijken hun kleur over te nemen. De toren van Villa Augustus rijst op uit een sprookje.
‘Mooi, hè?’ verzucht de nevel, die rondzweeft langs mij heen. ‘Ik heb dit gemaakt. Prachtig, hè?’
De nevel heeft wel een beetje gelijk. De nevel is dun – nauwelijks zichtbaar – maar het effect van de nevel is groot. Door de nevel lijkt de wereld zachter en prettiger om in te leven. Hoewel dat ook kan komen doordat het lente is. De aarde lijkt parfum opgespoten te hebben: overal geuren bomen en uitbottende struiken.
Ik loop naar het werk. De school die wordt afgebroken ziet er minder somber uit. Ik ga verder, naar het water van het Vlij. Daar zie ik een ganzenpaar met tussen hen in, keurig op een rij, de eerste ganzenjonkies. Ik bedenk wat een goede ouders ganzen zijn. Eenden krijgen maar een paar jonkies groot; ganzen houden grote gezinnen. Ik roep een felicitatie over het Vlij, maar de ganzen zwemmen haastig bij mij vandaan.
‘Hier ben ik ook,’ zegt de nevel, die blijkbaar mijn aandacht wil houden. We zijn op een stukje van de Noordendijk waar populieren staan. Hun katjes zijn al gevallen. (‘Heb ik gedaan,’ zegt de nevel. ‘Niet waar,’ zeg ik.) Ik loop over een rode stoep en neem stuifmeel onder mijn schoenen mee. Er is geen nevel.
Wat verderop is de nevel wel te zien. Ik passeer een school die niet wordt afgebroken. De bomen eromheen zijn nog zo goed als kaal, maar doordat de nevel er langs streelt, en doordat de lucht eindeloos blauw en roze is, zien de bladerloze takken eruit als juwelen. Ze heffen zich teder op en zijn vol belofte van wat nog komen zal. In de nevel en het zachte licht van de vroege ochtend zijn zelfs de dode bladeren mooi die zich nog vastklemmen aan een beukenhaag die droomt van vorig jaar.
Verder, verder, alsmaar verder. De nevel wordt dikker. Ik denk aan de filmopnames. We gaan iemand filmen die als hobby fotografie heeft. Die hobby is essentieel in het verhaal. Het ziet er behoorlijk belachelijk uit als hij in de film aan het fotograferen is in de mist.
‘Nevel,’ fluistert de nevel. ‘Ik ben nevel. Geen mist.’
‘Je kunt mist worden,’ sis ik. Dan vraag ik me af waarom ik wil discussiëren met de nevel. De nevel zegt dat hij nevel wil blijven. Daar moet ik blij om zijn.
‘Maar ik kan mist worden, hoor!’ roept de nevel. ‘Dat kan ik!’
‘Nee, nee,’ roep ik. ‘Hoeft niet!’
‘Ik kan het echt!’ roept de nevel. ‘Heus! Kijk! Ik doe het voor!’
Ik probeer de nevel te negeren. Ik stap het terrein van mijn werk op, waar de nevel alsmaar dichter aan het worden is, alsof hij zich erop concentreert echter te worden, zich alsmaar bewuster van zichzelf is. Ik negeer hem nog steeds. Ik zie de kale bomen op de dijk, etherisch als gedaantes uit een bovenaardse wereld. Boven ze zie ik – nog net niet verborgen door de nevel – een dieprood stuk van de zon. Het is een schitterend plaatje. Ik grijp mijn telefoon om het vast te leggen en –
‘Kijk!’ zegt de nevel. ‘Zie je dat ik het kan?’ En de nevel is mist – de zon verdwijnt en mijn foto ook.
Als we een paar uur later gaan filmen, in een gebied dat de Elzen heet, is de mist weer nevel, die onschuldig tussen de bomen dwaalt. De zon is flets, maar de naderende lente is onmiskenbaar.
‘Mooi, hè?’ fluistert de nevel in mijn oor.
Ik antwoord niet. Ik concentreer me op mijn werk.
Wat mooi weer en ook zo magisch!! Dank je wel voor dit mysterie Els.