Wat het madeliefje ervan vond

Wat is het warm voor het begin van de lente! Ik heb mijn geen-winter-geen-zomer-jas uitgetrokken en over mijn handtas geslagen. Zo slof ik naar huis.

‘Geweldig hè?’ wordt er vanaf het gras bij een middelbare school gejubeld.

Ik kijk om me heen. Ik zie niemand. Aandachtiger kijk ik nog een keer. Scholieren achter de heg die een grap met me willen uithalen? Ik ben vast van plan daar niet in te trappen. Een mens schijnt tegen grappen te moeten kunnen, maar ik vind ze leuker als ze iemand anders overkomen.

‘Geweldig hè?’ klinkt het weer. ‘Oh, oh, die eerste dagen met warmte, als je nog denkt dat je daar nooit, maar dan ook nooit aan gaat wennen. Kicken, hè? Kicken!’

Ik zie nog steeds niets. Ik kijk naar het hek van de school, dat openstaat. Ik vraag me af of ik de moed heb daar naartoe te lopen om beter te kunnen zien of er iemand aan de andere kant achter de heg verborgen zit. Maar wat zullen ze zeggen als iemand me ziet? Ik blijf staan. Achter me, op de Noordendijk, raast het autoverkeer verder, en misschien gaan er fietsers voorbij. Ze zullen zich wel afvragen waarom ik hier stilsta. ‘Hallo?’ vraag ik heel zacht.

‘Hier joh, in het gras. Hé hallo daar, schat, zie je me nu?’

Ik staar naar madeliefjes, en denk aan mijn eerdere ervaringen met narcissen. Ik begin onderhand heel erg aan mezelf te twijfelen.

‘Aangenaam, ik ben Madelief.’ Dat vindt het madeliefje heel grappig; ze giebelt en schudt met haar bloemblaadjes. In de verte denk ik een heel salvo van zilverachtige echo’s van haar lach te horen tussen de grassprietjes; misschien doen andere madeliefjes mee. ‘Wie ben jij?’ vraagt ze dan.

‘Els,’ mompel ik.

‘Een bloem en een boom,’ lacht het madeliefje. ‘Geweldig, geweldig. En strek jij je takken ook uit naar het zonnetje? Lekker, hè?’

‘Ik ben niet echt een boom,’ zeg ik. ‘Althans, dat is niet de bedoeling.’

‘Man, man, ik ben gek op de zon. Ik strek me helemaal uit – kijk, zó. Ieder blaadje maximaal open en dan genieten van dat zonnetje. Oh, oh, mijn hartje wordt er helemaal roze van.’

Ik buig me voorover kijk eens goed naar het hartje in kwestie. Het klopt. ‘Het gaat natuurlijk op een gegeven moment weer regenen,’ suggereer ik. Ik weet niet waarom ik dat zeg. Misschien ben ik een beetje chagrijnig.

‘Regen,’ jubelt het madeliefje. ‘Regen!’ Ze juicht en om haar heen doen allemaal madeliefjes mee. ‘Regen is zo chill,’ zegt het madeliefje. ‘Zo’n heerlijke ronde druppel op je bladeren – man, man, wat kan ik daar van genieten. Dan zit ik helemaal in mijn regenflow. Dan kan er wat mij betreft niet genoeg vallen. Ik zet me er voor open, helemaal voor open. Dan denk ik: “Kom op met die regen, vul mij.” Oh, man, man, wat geniet ik daarvan.’

‘Vorst?’ vraag ik.

Het madeliefje lacht. ‘Niet zo handig. Maar dan krul ik me op – dan krul ik me heerlijk op tegen mezelf. Blaadje tegen blaadje, weet je wel. En dan zeg ik tegen mezelf: “Madelief, wat voel je toch lekker aan, meid. Ieder blaadje van jou is een kunstwerk.” Ja joh, je moet een beetje lief zijn voor jezelf. En het is natuurlijk waar!’ Het madeliefje galmt een hoge, fijne lach die best indrukwekkend is voor zo’n klein bloempje.

Ik wil iets heel Bijbels zeggen over bloemen in het veld die de ene dag hier zijn en de volgende dag in de oven worden gegooid. Maar dat is niet zo aardig. Dan denk ik aan grasmaaiers. Maar ook dat krijg ik niet uit mijn mond. Ik kniel bij het madeliefje neer. Het doet er even niet toe wie het kan zien. ‘Vertel me eens, madelief. Heb je enig idee hoe een boom net zo kan genieten als jij?’

En dan zit ik daar nog een hele tijd, in de zon, heel ontspannen.

2 thoughts on “Wat het madeliefje ervan vond

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *