Wegwaaiend wasgoed

Ik moet nog even mijn excuses aanbieden voor de eerste najaarsstorm van dit seizoen, afgelopen woensdag. En voor die zwembaden vol regen van donderdag. Hoewel het natuurlijk kwam doordat de wind zich met mij bemoeide.

De wind kwam woensdag op bezoek. Ik was die dag vrij, maar de wind had het nogal druk. De wind dronk koffie met mij, maar tussendoor rende de wind naar het raam en blies dan heel hard. De haagbeuken schudden ervan, en de takken kreunden. Wat verderop zag ik wasgoed wegwaaien.

‘Ben jij braaf?’ vroeg de wind, toen de wind weer even tijd had genomen voor een slok koffie.

Ik had geen tijd om de wind kritisch aan te kijken. Dat is in de beste omstandigheden al ingewikkeld, maar zeker als het hard waait. De wind stond alweer met de rug naar me toe bij het raam. De rug van de wind is lastig te zien, maar lijkt een beetje op een waterval van lucht. Beter kan ik het niet beschrijven. Probeer zelf maar eens naar de rug van de wind te kijken en er daarna woorden aan te geven. Ik wens je succes.

‘Ik vind “braaf” een ouderwets woord,’ zei ik, toen ik dacht dat de wind weer zat – de wind dronk nu heel rap koffie, om dan weer heel rap bij het raam te kunnen zijn.

De wind bulderde door mijn huis – ik weet niet of de wind lachte of boos werd. Ik heb de indruk dat de wind het allebei tegelijk kan. Of misschien vergat de wind gewoon dat het bulderen uit het raam moest.

‘Denk je dat je lief moet zijn?’ vroeg de wind, heel snel. ‘Of aardig, of sympathiek, of aandachtig voor je medemens?’

Ik zuchtte.

‘Waarom denk je dat?’ bulderde de wind. ‘En waarom doe je het, ook als je helemaal niet lief of aardig of sympathiek of aandachtig voor je medemens wílt zijn?’

‘Dat weet ik niet!’ bulderde ik terug. Ik schrok ervan hoe hard ik dat bulderen voor elkaar kreeg. Ik werd geloof ik een beetje boos van de vragen van de wind, of van het aardig zijn – ik weet het niet zeker. Ik weet alleen dat ik een druk op mijn borst voelde, en in mijn hoofd, en misschien ook in mijn buik, alsof ik ieder moment kon ontploffen.

‘Storm even lekker,’ zei de wind. ‘Neem het maar van me over.’

Dat klonk als een goed idee. Hoe ik precies de taak van de wind overnam, kan ik niet vertellen. Ik weet alleen dat ik de wind werd. Ik was heel groot, en heel licht, en ik was overal tegelijk. Ik raasde om de hoeken van grote flats heen, en blies de mensen die in mijn pad stonden bijna overhoop. Ik sprong heel hoog door de lucht en blies de wolken alle kanten uit. Ik trok aan bomen, niet omdat ik ze om wilde gooien, maar omdat ik niet anders kon. Ik vond het bijna jammer dat ze bleven staan, hoewel ik geen auto’s – of mensen – wilde verpletteren. Dat denk ik tenminste. En ik ging naar zee en ik blies de golven op totdat het schuim alle kanten op spatte en ik dacht dat ik een tsunami zou veroorzaken. Maar dat deed ik niet. Net niet.

En toen zat ik weer in mijn kamer en schokte mijn hand een beetje en morste ik mijn koffie. De wind zat tegenover me en nam een slokje. Buiten waaide het nog steeds, maar niet zo hard meer.

‘Zo erg is het toch niet om te stormen?’ vroeg de wind.

‘Het is heerlijk,’ zei ik.

‘Waarom moet jij dan eerst mij worden voordat jij dat doet?’ vroeg de wind.

‘Ach,’ zei ik.

‘Je hebt geen antwoord, hè?’

Dat zag de wind niet helemaal goed, hoewel ik eigenlijk denk dat de wind me wel doorhad. De wind wist waarschijnlijk dat ik het antwoord niet wilde geven.

De volgende dag nam ik het weer opnieuw over. Vandaar die regen.

One thought on “Wegwaaiend wasgoed

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *