Na de zomer die haar warmte maar ruimte bleef geven, was vorig weekend de Wind eindelijk weer eens op bezoek. De Wind zocht mijn aandacht het weekend daarvoor al, maar toen begonnen de berichten uit Israël binnen te stromen en strooiden vrienden hun sores rond: ik ging de Wind wel even gedag zeggen, maar was afgeleid.
De berichten uit Israël en de Palestijnse gebieden worden waarschijnlijk niet snel beter, maar met de vrienden gaat het wel wat beter. De afgelopen dagen zocht ik andere vrienden op, in de noordelijkste stukjes van Nederland. De Wind volgde me, en zocht ouderwets ongenuanceerd alle aandacht.
Donderdag reisde ik naar Groningen, en had er al lol in om met mijn vriendin daar de Kwantum te bezoeken. Later dwaalden we met haar dochters door Middelstum. In kleine plaatsjes verbaas ik me erover dat iedereen naar elkaar zwaait – en iedereen ook terugzwaait. Als ik in Dordrecht mensen gedag zeg, kijken sommige voorbijgangers alsof ze in de verte een spook zien koppeltjeduikelen.
Vrijdagmorgen vond de Wind al dat ik de Wind niet genoeg aandacht gaf. Ik sliep in het huis van mijn vriendin – maar dat huis was leeg. Ze woont in aardbevingsgebied: haar huis was net opnieuw opgebouwd en zij en haar gezin sliepen nog in hun tijdelijke huis. De Wind schreeuwde door de luchtafvoer alsof de Wind ook een spook probeerde na te doen. Toen ik mijn telefoon opende zag ik een bericht waar ik chagrijnig van had kunnen worden, maar ik vroeg God om vergetelheid, en kreeg het (tot het einde van mijn bezoek).
Mijn vriendin bracht me heel lief naar Leeuwarden. Onderweg vertelde ze me dat “terp” een Fries woord is, en dat een verhoging in het land in Groningen een wierde heet. Intussen dreigden wij een wierde/terp nodig te hebben: de Wind blies tegen de auto als de wolf tegen de deur van de drie biggetjes. We maakten een tussenstop in Lauwersoog, tuurden over de Waddenzee en waaiden er bijna in.
Maar we kwamen in Leeuwarden. De ene vriendin verdween, de volgende twee waren er nog niet. Ik stond bij de scheve toren en de Wind probeerde me ervan te overtuigen dat de Wind ervoor had gezorgd dat de toren zo uit het lood was. Aansteller!
Mijn vrienden verschenen. We lunchten in een restaurant waar Sjoerd de kat onder de tafels snuffelde. We zouden een rondvaart maken waarvan ons werd bezworen dat die zeker doorging. Toen wij een uur later, nadat mijn paraplu was kapot geblazen en een vriendin haar regenbroek had aangetrokken, bij de afvaartplek kwamen, werd net een bericht opgehangen dat de tocht gecanceld was. De Wind probeerde lachend mijn paraplu uit mijn handen te trekken.
Wij trokken verder naar het noorden, naar het huis van de ene vriendin. Ik ken haar al bijna veertig jaar, en de andere maar drie jaar korter. We zaten samen op school, toen we jong waren en dachten dat alles mogelijk was. Nu praatten we over wat het leven echt was geworden. Dat klinkt weemoedig, maar dat viel nogal mee.
Sinds de chemo is lang opblijven lastig, maar ik deed mijn best. Toen kroop ik in een bed dat comfortabeler was dan dat van mezelf. Ik las nog in een Japans boek, doezelde weg en… schrok op toen om half elf de Wind draaide en zich met volle kracht tegen mijn raam gooide. De Wind had regen meegenomen die jankte dat hij naar binnen wilde. Ik draaide me om en droomde.
De volgende dag trokken de wolken uit elkaar als het doek van een toneel. Ze toonden blauwe lucht, en kondigden de zon aan. De vriendin in Friesland nam ons mee naar de hoogste terp van de provincie, en we kregen een rondleiding door het romaanse kerkje dat daar staat. De Wind was er nog steeds: die jaagde door het gras en liet het op water lijken. Boven op de terp stonden de bomen te wankelen, maar de zon kuste hen, met het licht van de herfst. En ik dacht: er zijn veel jaren voorbij gegaan sinds de dromen van de middelbare school. Maar in het herfstlicht weet ik dat er altijd nog wat in het verschiet ligt.