Zie, Ik maak alle dingen nieuw

Een van de eerste dagen van het jaar maakte ik een wandeling. Ik zag sneeuwklokjes en was vertederd en blij. Sneeuwklokjes… teken dat de winter al bijna voorbij is, teken dat de lente terugkomt. Maar toen ik later aan de sneeuwklokjes terugdacht, was ik niet zo blij.

Ik dacht na over hoe veel jaren ik al hoopvol word als ik sneeuwklokjes zie. Dan denk ik dat alles nieuw wordt en anders, dat ik in déze lente echt gelukkig zal zijn. Meestal was het niet zo. Ik vroeg me af of ik eigenlijk ooit echt gelukkig kon worden. (Sorry voor deze niet zo heel erg opbeurende gedachte.)

In de dagen erna was ik meestal blij, soms boos en soms onrustig. Ik bleef aan de sneeuwklokjes denken. Ik overwoog om een column te schrijven over wat ze zoal in mijn oren hadden gefluisterd toen ik bij hen stond. Het kwam er niet van: ik was te druk bezig met het herschrijven van een boek. Dat speelt zich af op een tropisch eiland – sneeuwklokjes passen daar niet zo bij.

Eerlijk gezegd moet ik toegeven dat, hoewel ik meestal blij was, ik bleef denken aan hoe veel jaren ik sneeuwklokjes als teken van hoop en verandering had gezien en hoe vaak dat een desillusie was gebleken. Ik dacht eraan hoe oud ik ben en hoe veel dromen nooit zijn uitgekomen. (Had ik al sorry gezegd voor mijn niet zo opbeurende gedachtes? Sorry – nee, echt: sorry!)

Maandag ging ik bijtijds naar bed. Toen ik het licht uitdeed, wilde mijn hoofd niet slapen. Ik bad. Ik vertelde God een beetje wat ik voelde. En toen zag ik een beeld in mijn gedachten. Ik dacht eerst dat ik het verzon, maar ik denk nu dat het voortkwam uit de verbeeldingskracht van Iemand Anders.

Ik zag een duistere plek, die zwak verlicht werd door een lantaarnpaal. Ik zag een kale boom. Onder diens lege takken stond een gedaante waarvan ik het gezicht niet zag. Een brede, gedrongen gedaante, die op de grond stampte. En toen ik goed keek zag ik dat de grond een beetje bewoog, alsof er iemand onder de voeten van die gedaante lag.

De gedaante was plots verdwenen. In het lantaarnlicht zag ik de grond nog steeds wat bewegen. Inderdaad: er lag daar iemand. Ik zag hoe hij of zij zijn armen uitstrekte, overeind probeerde te komen. Dat lukte niet goed: het was alsof vuil of modder aan hem kleefde. Ik had het idee dat als hij te lang bleef liggen, alles dat rottend op de vloer lag aan hem vast zou blijven zitten en hij zelf zou verrotten.

De gedaante kwam verder overeind. Plots veranderde hij. Ik dacht even dat hij de vorm aannam van de kale takken van de boom. En toen dacht ik dat die kale takken kale botten werden. De kale botten van een vogel die heel mechanisch, de poten voorzichtig tastend, wegliep. Ik zag nog net dat de botten vlees begonnen te krijgen en dat er veren overheen werden getrokken: helder blauwe veren, van een pauw. En op het allerlaatst dacht ik dat ik die veren tegen mijn huid voelde, en dat ik die pauw was.

Dinsdag was het een grauwe dag, met veel regen. Ik verwachtte erg nat te worden toen ik uit het werk naar huis vertrok. Maar de wolken schoven opzij en de zon verscheen. Ik maakte snel een foto van haar. Een uur lang genoot ik van schilderijen van wolken, hoog, krullend en wit, of donker en dreigend, met achter de wolken steeds weer de hoopvolle gloed van een intens blauwe lucht.

Ik ging weer vroeg naar bed. Ik las op mijn telefoon over de dood van Edwin Hawkins en luisterde naar ‘Oh Happy Day’, dat door hem beroemd werd. Ik bleef hangen op YouTube en luisterde ook naar ‘Et maintenant’ van Gilbert Bécaud en ‘Non, je ne regrette rien’ van Édith Piaf, nummers waar ik vroeger altijd blij van werd, al zijn ze tragisch. Het waren nummers die me hoop gaven dat er een weidser bestaan mogelijk is. Die hoop gaven ze nu ook. Ik ging zo blij slapen dat ik helemaal niet kón slapen. Het leek of iemand zei: ‘Zie, Ik maak alle dingen nieuw.’

4 thoughts on “Zie, Ik maak alle dingen nieuw

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *