Zonder dubbele bodem

Ik schrik wakker en zit rechtovereind in mijn bed. Uren heb ik wakker gelegen omdat ik het koud had. Nu heb ik het zo warm dat het lijkt of de zon onder mijn kussen ligt. Maar hoe komt dat?

‘Het komt niet door mij,’ zegt een stem naast mij in bed. ‘Ik kan er zelfs voor zorgen dat je het koud krijgt.’

‘Argh!’ gil ik. Ik spring mijn bed uit. Toen ik ging slapen lag er niemand naast mij.

‘Nu nog steeds niet,’ zegt de wind. ‘Maar ik ben er wel. Gezellig, hè?’

Ik denk dingen die ik niet moet zeggen, dingen over ziektes en verwensingen die een beschaafd mens voor zich schijnt te houden.

‘Maar zo beschaafd ben jij toch niet?’ vraagt de wind.

‘Houd op mijn gedachten te lezen,’ gil ik. Ik wil de kamer uitrennen, maar dat heeft geen zin met de wind. De wind kan overal zijn.

‘Juist,’ zegt de wind voldaan.

‘Houd op,’ gil ik opnieuw.

Het is erg donker op mijn kamer. Ik heb gordijnen die nauwelijks licht doorlaten. Ik zie niets, maar ik voel wel wat: een koele tocht die langs de rand van mijn nachtjapon strijkt.

‘Je hebt afgelopen dag verhalen over mij zitten lezen,’ zegt de wind.

‘Ja,’ snerp ik. ‘En toen dacht ik dat in het begin die verhalen zo vrolijk waren. Luchtig zou ik ze bijna noemen, maar dat is te flauw als je het over de wind hebt. Je leek zo onschuldig, wind.’

‘Dat ben ik ook,’ zei de wind. ‘Ik ben altijd eerlijk, en ik heb nooit een dubbele bodem.’

‘Je hebt geen enkele bodem. Je bent de wind.’

‘Dat wist ik al,’ zegt de wind, ‘dat ik de wind ben. Maar toch bedankt dat je me eraan herinnert.’

‘Kunnen we niet gewoon weer eens een stukje waaien? Geen psychologisch geklets, maar meeblazen met de storm en wasgoed van de lijn waaien?’

De wind zucht. Mijn dekbed valt op de grond. Mijn gordijnen schuiven heel even opzij. ‘De meeste mensen in Nederland hangen hun wasgoed niet meer buiten. Ze hebben drogers. Drogers! Waarom zou je een droger willen hebben als je mij kunt hebben?!’

‘Ik neem aan dat dat een retorische vraag was?’ mompel ik.

De wind zwijgt. Daar word ik onrustig van, als de wind dat doet – daar krijg ik het warm van. Ik strijk met mijn hand langs mijn voorhoofd en schrik ervan hoeveel druppels ik voel.

‘Wil jij mij hebben?’ vraagt de wind.

Ik wil naar buiten kijken, maar mijn gordijnen zijn weer dicht. In mijn slaapkamer is nog steeds weinig te zien. De deur is wel open, maar de overloop is ook in schaduwen gehuld. Daar hangen schilderijen van verre sterrennevels die ik nu niet zie en waar ik nooit zal komen. Alleen bedenk ik me dat met de wind alles mogelijk is. De wind is meer dan wat ik wil denken dat de wind is.

‘Juist,’ suist de wind. Even hoor ik almacht in de stem van de wind. Dan klinkt de wind weer zelfvoldaan en bijna normaal. ‘Jij gaat een boek over mij schrijven, hè?’

‘Misschien,’ zeg ik. ‘Wel het dunste boek dat ik ooit heb geschreven. Een boek waar je zo doorheen waait.’ Ik probeer cynisch te lachen, maar mijn keel is niet zo vochtig als mijn voorhoofd. ‘Haha,’ kuch ik. ‘Maar ik kan eigenlijk helemaal geen boeken schrijven. Ik kan alleen korte stukjes schrijven, om een beetje te lachen – haha – en op mijn werk kan ik artikelen schrijven. Maar ik kan niets maken dat…’ Ik val stil. Ik weet eigenlijk niet wat ik wil bereiken met de boeken die ik niet kan schrijven.

‘Ik weet het wel,’ zegt de wind. En dan zwijgt de wind. Dat is weer echt iets dat de wind op zo’n moment doet, terwijl de wind gewoonlijk niet stil te krijgen is.

‘Nou?’ snauw ik.

‘Je wilt iets schrijven dat verder gaat dan jou, een boek dat mensen zal raken zonder dat dat jouw ego raakt. Een boek dat licht laat zien terwijl jij in het duister kan blijven.’

Ik zucht, een beetje zoals de wind. ‘Zoiets. Maar dat kan ik dus niet.’

De wind streelt langs mij heen, als een kus, of als een belofte.

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *